Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD0534

Datum uitspraak2008-04-25
Datum gepubliceerd2008-04-25
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureKort geding
Instantie naamRechtbank Groningen
Zaaknummers101077/KG ZA 08-102
Statusgepubliceerd
SectorVoorzieningenrechter


Indicatie

Betreft het al dan niet verwijderen van de windgong omdat deze volgens eisers overlast veroorzaakt. Dit wordt door gedaagden weersproken.


Uitspraak

vonnis RECHTBANK GRONINGEN Sector civielrecht zaaknummer / rolnummer: 101077 / KG ZA 08-102 Vonnis in kort geding van 25 april 2008 in de zaak van 1. [eisers] beiden wonende te [woonplaats], eisers, procureur mr. E.T. van Dalen, tegen 1. [gedaagden], beiden wonende te [woonplaats], gedaagden, procureur mr. P. van Wijngaarden. Partijen zullen hierna [eisers] en [gedaagden] genoemd worden. 1. De procedure 1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit: - de dagvaarding - de mondelinge behandeling. 1.2. Ten slotte is vonnis bepaald. 2. De feiten 2.1. [eisers] wonen op het adres [adres] te [woonplaats]. Zij hebben eind 2007, nadat hun kinderen elders waren gaan wonen, hun woning intern verbouwd. Daarbij hebben zij hun slaapkamer verplaatst van de voorzijde van de woning naar de achterzijde. Eind december 2007 hebben zij de nieuwe slaapkamer in gebruik genomen. 2.2. [gedaagden] wonen op het adres [adres] te [woonplaats]. Naast [gedaagden] maakt hun meerderjarige, chronisch zieke dochter deel uit van het gezin. De dochter heeft een slaapkamer aan de achterzijde van de woning in gebruik. 2.3. In de tuin achter de woning van [gedaagden] hangt sedert circa 10 jaar een zogeheten windgong van bamboe aan een houten ligger achter de schuur aan de zijde van de erfgrens met [adres]. 3. Het geschil 3.1. [eisers] vorderen samengevat – [gedaagden] te gebieden om binnen twee dagen na het wijzen van dit vonnis de windgong in de periode van 18.00 uur tot 9.00 uur te verwijderen en verwijderd te houden op straffe van verbeurte van een dwangsom van EURO 1.000,- voor iedere overtreding van dit gebod, met veroordeling van [gedaagden] in de kosten van de procedure. 3.2. [gedaagden] voeren verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan. 4. De beoordeling 4.1. [eisers] hebben aangevoerd dat zij vanaf het moment dat zij de nieuwe slaapkamer in gebruik hebben genomen last ondervinden van de windgong. De windgong maakt volgens hen een tonaal geluid dat in de slaapkamer duidelijk valt te horen. Daardoor worden zij uit hun slaap gehouden en wel in die mate dat dit al heeft geleid tot uitval op het werk. Op dit moment slapen zij noodgedwongen weer aan de voorzijde van de woning. De windgong dient naar hun mening niet of nauwelijks enig doel en zeker niet ’s nachts en in de winter. Overleg met [gedaagden] heeft niets opgeleverd. Naar de opvatting van [eisers] handelen [gedaagden] dan ook onrechtmatig tegenover hen in de zin van artikel 5:37 BW. 4.2. [gedaagden] hebben gesteld dat de windgong een prettig, rustgevend geluid voortbrengt. Met name de dochter van de [gedaagden] ondervindt de rustgevende invloed van de windgong en maakt daar gebruik van om in slaap te vallen. Aangezien zij ook ’s nachts regelmatig wakker wordt en dan weer met behulp van het geluid van de windgong in slaap komt is het geen optie de windgong ’s nachts te verwijderen. Daarnaast hebben [gedaagden] er op gewezen dat de windgong daar al vele jaren hangt. [eisers] hebben bij de keuze om de slaapkamer naar de achterzijde te verplaatsen bewust het geluid van de windgong aanvaard. 4.3. Het antwoord op de vraag of het toebrengen van hinder onrechtmatig is, is afhankelijk van de aard, de ernst en de duur van de hinder en de daardoor veroorzaakte schade in verband met de verdere omstandigheden van het geval, waaronder de plaatselijke omstandigheden. 4.4. Ter zitting is door partijen bevestigd dat, zoals het woord zelf al aangeeft, de windgong alleen bij een matige tot stevige wind geluid veroorzaakt dat in de omgeving kan worden waargenomen. Bij nagenoeg windstil weer geeft de gong niet of nauwelijks geluid en bij storm gaat het geluid van de windgong op in het omgevingsgeluid. 4.5. Bij de beantwoording van de vraag of het geluid van de windgong hinderlijk is, is de subjectieve beleving van partijen niet doorslaggevend. De hiervoor bedoelde vraag moet zoveel mogelijk naar objectieve maatstaven worden beoordeeld. Daartoe is een akoestisch onderzoek nodig waarbij onder meer het geluid van de windgong wordt gemeten en de aard van het geluid nader wordt vastgesteld. In verband met de vraag of het geluid een aanvaarbaar niveau te boven gaat zou aansluiting gezocht kunnen worden bij het referentieniveau van het omgevingsgeluid. Voor een dergelijk onderzoek is echter in het kader van een voorlopige voorzieningenprocedure geen plaats. Verder is de stelling dat het geluid van de windgong heeft geleid tot uitval bij [eisers] op het werk niet voldoende met verifieerbare gegevens onderbouwd. 4.6. De voorzieningenrechter zal daarom in afwachting van een eventuele bodemprocedure overgaan tot een afweging van de wederzijdse belangen. De situatie is dat [eisers] wakker liggen als gevolg van het geluid van de windgong en dat met name de dochter van [gedaagden] in slaap valt onder invloed van het geluid van de windgong. Dit doet de balans dan ook niet naar één van beide zijden doorslaan. Doorslaggevend in die belangenafweging is vooralsnog wel dat de windgong er reeds gedurende lange tijd hangt en de problemen zijn ontstaan nadat [eisers] hun slaapkamer naar de achterzijde van de woning hebben verplaatst. In zekere zin hebben [eisers] daarmee het risico op het ontstaan van de slaapproblemen aanvaard. Het verzoek tot het treffen van het gebod de windgong gedurende bepaalde uren te verwijderen zal daarom worden afgewezen. 4.7. [eisers] zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagden] worden begroot op: - vast recht EUR 254,00 - salaris procureur 527,00 Totaal EUR 781,00 5. De beslissing De voorzieningenrechter 5.1. wijst de vorderingen af, 5.2. veroordeelt [eisers] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagden] tot op heden begroot op EUR 781,00. Dit vonnis is gewezen door mr. B.J.H. Hofstee en in het openbaar uitgesproken op 25 april 2008.?